FASE 2: DE VERDWAALDE IK

 

Het verdwaalde ik, vormt de tweede fase van dementie. In dit stadium zijn mensen steeds meer gedesoriënteerd (verward) in tijd, plaats en persoon. Ze weten niet welke dag van de week het is en wat de tijd is. Ook weten ze vaak niet waar ze zich bevinden.

Ook personen herkennen ze niet altijd direct meer, of verwarren hem/haar met iemand anders. Het kan ook zijn dat ze nog wel weten wie iemand is maar de verkeerde naam gebruiken. 

Ze maken nu geen bedreigde angstige indruk meer, maar komen eerder zoekend over. Letterlijk verdwaald. (VERDWAALDE IK) Angst is nu het gevolg van het niet meer weten waar en wie zij zijn. Zij voelen zich verdwaald en hebben vooral behoefte aan houvast.

De schouders neigen ertoe voorover te hangen. De blik is helder, maar ongericht, soms zelfs doelloos starend in de verte. Lichaamshouding en gezichtsuitdrukking zijn ontspannen.


Incontinentie komt vaker voor, zonder dat ze dit zelf echt merken. Lopen is vaak zonder doel. Eenmaal onderweg is het doel al snel vergeten of vervangen door iets anders. We kennen vast allemaal wel een doelloze, zoekende dwaler heen en weer lopend in de woning of instelling zonder te weten waar naartoe en waarom.

 

In dit stadium worden emoties meer en meer geleid door primaire behoeften zoals liefde, eten, intimiteit en seksualiteit. De uitingen hiervan worden niet meer geremd en dit kan weer leiden tot decorumverlies. (weten niet meer wat gepast of ongepast is) Vooral het decorumverlies kan voor familie en mantelzorg moeilijk zijn, ze schamen zich zelfs wel voor het "vreemde" gedrag of ongepaste taal van hun naaste met dementie.

 

Het spreken gaat vaak langzaam. Zij praten met minder woorden, met vage omschrijvingen, zoekend naar woorden.

Soms is het daardoor niet duidelijk waar zij het over hebben. Het lukt hen niet georiënteerd te blijven in het heden.

Zij springen van het heden naar het verleden en kunnen de gebeurtenissen van lang geleden niet meer onderscheiden van recente voorvallen.

Ook huidige personen worden verward met mensen van vroeger. Deze verwardheid neemt toe naarmate de dementie verder gaat. Zij kunnen zich meestal niet lang concentreren en de aandacht kan ook weer snel wegglijden naar iets anders.

Contact maken in deze fase lukt nu vooral goed door ze zachtjes en liefdevol aan te raken. Het maken van oogcontact ondersteunt het verkrijgen van de aandacht en op gang brengen van communicatie. Het is belangrijk om op gelijke hoogte en op aanraak afstand voor ze te gaan staan of te zitten. Eventuele visuele beperkingen worden hiermee ook opgevangen.

Ook het gehoor is vaak verminderd en door de verwardheid minder betrouwbaar. In het algemeen moet je langzaam en duidelijk praten met een iets verhoogd volume, zonder te schreeuwen.

Door het maken van oogcontact zie je of ze je horen en begrijpen. Verder moet je het liefst eenvoudige woorden en korte zinnen gebruiken. En communiceren door zo min mogelijk vragen te stellen. 

De toon van de stem moet warm en geruststellend zijn. Alle gebaren en gezichtsuitdrukkingen mogen wat overdreven worden. In deze fase zijn ze daar gevoelig voor en komen makkelijk in een positieve stemming bij een glimlach en een compliment. Het aanwijzen van bekende dingen verhoogt het contact.

Communicatie in deze fase begint met het noemen van de naam. Daarna zeg je zelf wie je bent. In deze fase komt het vaak voor dat ze niet (goed) meer reageren wanneer ze aangesproken worden met meneer of mevrouw en de achternaam. In overleg met de mantelzorg kan er dan besloten worden om over te gaan op het noemen van de voornaam of bij vrouwen op de meisjesachternaam bijvoorbeeld. 

Vragen als ‘weet u wie ik ben’ ? of waar denkt u dat u bent? kunnen beter niet gesteld worden, ze weten hier vaak het antwoord niet op en vragen maken hun dan onzeker wat angst, en spanning kan veroorzaken. 

Je moet er steeds voor zorgen dat ze je begrijpen en wachten tot er geantwoord wordt. Wanneer er geen reactie volgt, kan de zin een keer herhaald worden. Begrijpen ze het dan nog niet, dan is het beter een andere, eenvoudigere zin te proberen. Of gebruik maken van andere woorden. Soms helpt het om een dialect of taal die ze kennen van vroeger, te gebruiken om iets duidelijk te maken. 

Het iedere keer herhalen van een zin is zinloos en roept spanning op. Tegelijkertijd worden alle beschikbare aanwijzingen gebruikt, dus ondersteun je verbale communicatie met gebaren. Herhaal wat de persoon heeft gezegd en werk veel met complimentjes en aanmoediging.
Je moet vermijden om plotseling van onderwerp te veranderen.

Wanneer er een vervelende reactie volgt moet je dit niet persoonlijk opvatten, maar zien als een gevolg van de desoriëntatie en een impulsieve uiting van emoties die bij deze fase horen.

 

© Mariët de Landmeter