VINDERSLOON
Vanuit mijn ooghoeken zie ik een van de bewoners opstaan en proberen iets op te rapen van de vloer. Dat is lastig wanneer je moeite hebt met je evenwicht. Ongemerkt loop ik dichterbij en raap het glaasje op van zijn horloge, "zoekt u dit soms"?
Zijn gezicht klaart op, ja dat is van zijn horloge. Ik ga naast hem zitten en probeer met vereende krachten het glaasje terug op de wijzerplaat te krijgen. Ondertussen verteld hij me dat het een horloge is wat hem dierbaar is en niet graag kwijt zou willen.
Helaas lukt het me niet om het glaasje vast te krijgen en in overleg met hem plak ik het tijdelijk vast met een plakbandje en spreek met hem af om aan de familie te vragen om het mee te nemen voor reparatie. Hij vind het goed en bedankt me voor de moeite.
Even later zie ik hem met het horloge in zijn handen zitten, en verdwijnt het horloge steeds in een andere zak van zijn vest. Dan weer in de linker zak en dan weer in de rechter zak.
Wanneer hij naar toilet geweest is en ik hem daar even later aantref zoekend in zijn kamer, vertrouwd hij me toe dat hij het horloge kwijt is. Hij is er naar van want zegt hij, "ik heb het van mijn vader en moeder gekregen en het is van écht goud"(daar heb ik wel een beetje mijn twijfels bij ) maar hij is er duidelijk aan gehecht.
Ik zeg dat ik misschien wel weet waar het is en loop met hem terug naar de huiskamer, waar hij zijn vest had achtergelaten, en pak uit een van de zakken van zijn vest het horloge en geef het aan hem. Hij is zo verwonderd en blij dat ik het horloge heb “gevonden” dat hij de handen ineen slaat en me zegt hoe blij hij wel niet is dat hij het “terug” heeft.
Hij vind dan ook dat ik recht heb op “vindersloon” maar hij heeft geen geld bij zich. Ik verzeker hem ervan dat dit echt niet nodig is en dat het goed is zo. Dat vind hij niet, dan toch op zijn minst een kus. Nou daar kan ik niets op tegen hebben.
Toch blijft het aan hem knagen en hij vraagt me die avond verschillende keren om mijn adres zodat hij morgen wanneer hij naar huis gaat, geld op kan sturen. Ik krabbel het adres op van de zorginstelling waar hij verblijft en hij steekt het papiertje in het borstzakje van zijn overhemd.
Wanneer ik hem die avond naar bed begeleid is hij er nog vol van, en zegt hij met een diepe zucht:
“Ik kan wel een boek schrijven, over hoe lief jullie hier allemaal voor me zijn!”